9/13
  • Pages

Problemen thuis vroeg signaleren: ‘jeugdigen voelen zich hier vrij om van alles te delen’

door: Koen Enneking

In kwetsbare wijken spelen welzijnsorganisaties een onmisbare rol. En dat geldt in het bijzonder voor de jeugd. Zorg&Sociaalweb ging in gesprek met Destiney Smit, jongerenwerker bij welzijnsorganisatie Wijkz. Hoe maakt zij dagelijks het verschil? Wat betekent preventie voor haar? En wat helpt jongerenwerkers om nog beter hun werk te kunnen doen?

Gemiddelde leesduur: 8 minuten

Destiney Smit is sinds 2018 jongerenwerker bij welzijnsorganisatie Wijkz. Ze werkt met kinderen tussen de 4 en 12 jaar en is actief in de Haagse wijken Laakkwartier, Molenwijk en Schipperskwartier.

Ze voelt zich bij haar huidige werkgever helemaal thuis, zegt Smit tijdens ons gesprek. Maar ze is er eigenlijk per toeval (weer) terechtgekomen. Tijdens haar studies Sociaal Cultureel Werker (MBO niveau 4) en Social Work (HBO) kwam Smit als stagiair terecht bij Wijkz, een Haagse welzijnsorganisatie die samen met inwoners werkt aan een leefbare stad. Wijkz is actief in zeven Haagse stadsdelen en heeft in bijna iedere buurt wel een wijkcentrum. De professionals en vrijwilligers van Wijkz kennen de wijken van binnenuit en staan in contact met belangrijke netwerkpartners, zoals scholen, huisartsen, de politie, en het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Smit wilde graag blijven, maar er was aan het einde van haar stageperiode helaas geen functie beschikbaar. Na haar studie heeft ze bij Wijkz veel vrijwilligerswerk gedaan, tot ze op een gegeven moment haar oud-stagebegeleider tegen het lijf liep. ‘We praatten wat bij en zij vertelde me dat Wijkz nog een jongerenwerker zocht. Zodoende kwam ik hier terecht’, aldus Smit. Ze werkt momenteel met kinderen tussen de 4 en 12 jaar en is actief in de Haagse wijken Laakkwartier, Molenwijk en Schipperskwartier. Kun je iets meer vertellen over Wijkz en jouw werk als jongerenwerker? ‘De voorzieningen die wij aanbieden op de club, zoals wij onze locatie noemen, zijn heel laagdrempeling. We organiseren sport- en spelactiviteiten en zo nu en dan initiëren we uitjes buiten de wijk. Bijna alle activiteiten zijn gratis. Alleen bij sommige uitjes vragen we een kleine bijdrage, maar altijd zo laag mogelijk. In de wijken waar ik actief ben heerst namelijk veel armoede en we willen niet dat geld bepaalt of kinderen wel of niet mee kunnen.

‘We zijn wel echt een preventieve werksoort, maar toch vind ik preventie een lastig begrip. Want wanneer voorkom je iets écht?’

De meeste jeugdigen komen na school en tijdens de vakanties naar onze club. Als jongerenwerkers zijn wij altijd bezig met wat wij noemen ‘de vraag achter de vraag’: waarom komen de jeugdigen naar onze club? Natuurlijk omdat de kinderen het leuk vinden, maar vaak speelt de thuissituatie ook een rol. Wanneer die niet prettig is, willen kinderen daaraan ontsnappen. Maar dat is zeker niet altijd de reden. Zo hebben andere kinderen juist moeite met het maken van vrienden. Voor hen is de club een toegankelijke plek waar ze, makkelijker dan op school, met leeftijdsgenoten kunnen optrekken.’ Wat is jullie rol in de wijk? ‘Wij vervullen onder meer een belangrijke rol in het bijbrengen van vaardigheden. Dat kan gaan om sociale vaardigheden, maar we faciliteren ook huiswerkbegeleiding. En we leren kinderen dingen die ze niet snel van huis uit meekrijgen. Dat kan komen omdat op bepaalde onderwerpen binnen gezinnen een taboe rust, of omdat er simpelweg niet genoeg geld is. En dat geldt ook voor vaardigheden. Zo gaan we wel eens naar attractiepark Duinrell. ‘Wat leer je daar dan van?’, vragen mensen dan. Maar veel van deze kinderen komen hun buurt nooit uit. Ze hebben geen ervaring met bijvoorbeeld het reizen met de trein. Door gezamenlijk op pad te gaan raken de kinderen meer bekend met bekwaamheden die voor veel mensen vanzelfsprekend zijn. En ze komen in aanraking met andere leefwerelden.’ Wat betekent preventie voor jou als jongerenwerker? ‘We zijn wel echt een preventieve werksoort, maar toch vind ik preventie een lastig begrip. Want wanneer voorkom je iets écht? Iedere dag ben ik met de kinderen, maar ik zie niet iedere dag dat ik bijvoorbeeld erger voorkom. Wat je daarentegen wel ziet, is dat sommige jeugdigen betere cijfers halen op school, socialer worden, meer vrienden maken, meer durven te praten, meer naar buiten gaan of meer voor zichzelf durven op te komen. Ik denk wel dat wij op een aantal gebieden preventief werken. Om te beginnen bieden wij kansen aan jeugdigen voor wie die kansen niet vanzelfsprekend zijn. Mijn doelgroep is nog vrij jong, maar we zijn er ook voor jongeren tussen de 12 en 27 jaar. Zij zijn meer bezig met het vinden van de juiste studie en het zoeken naar een passende (bij)baan. Deze doelgroep wordt door jongerenwerkers onder andere geholpen met het maken van cv’s en het voorbereiden van een sollicitatiegesprek. En die jongerenwerkers hebben ook een groot netwerk dat ze kunnen benutten, bijvoorbeeld voor het regelen van stageplaatsen.

‘Wanneer er flink moet worden bezuinigd, is het altijd wat spannender’

Maar bovenal kunnen wij problemen thuis vroeg signaleren. De setting binnen de club is erg informeel. Jeugdigen voelen zich hier heel vrij en zijn snel geneigd dingen te delen. Zo krijgen wij zicht op eventuele zorgelijke situaties, en kunnen we daarop anticiperen om erger te voorkomen.’ Kun je een aantal voorbeelden noemen? ‘Bij twee jongetjes op de club hadden we een vermoeden van huiselijk geweld. Beide jongens vertrouwden mij en vertelden precies wat er thuis gebeurde. Als ik iets met de informatie wil doen, bespreek ik dit altijd eerst met de betreffende kinderen zelf. Anders beschadig ik de vertrouwensband. Dat is lastig, want vaak willen kinderen dit niet en moet ik ze echt overtuigen van de noodzaak. Na de goedkeuring van de jongens zijn we als eerste in gesprek gegaan met de ouders. Er kwam toen veel verdriet en schaamte naar boven. Vervolgens hebben we de jeugdagent, Veilig Thuis en het CJG ingeschakeld. Uiteindelijk is er met instemming van de ouders gekozen voor een veilig onderkomen voor hun twee zonen. En we zagen de broers gelukkig ook daarna nog geregeld op de club. Kinderen durven dergelijke verhalen vaak niet te delen met leraren. Dat is iets wat van huis uit ook vaak wordt benadrukt. ‘Niet op school vertellen wat er thuis is gebeurd’, zeggen ouders dan. Maar op onze club voelen veel kinderen zich vrij en veilig om hun hart te luchten. Een ander voorbeeld: een meisje dat al jaren onze club bezocht kwam in de puberteit terecht. Omdat ze dagelijks aanwezig was en veel gesprekken had met jongerenwerkers, kwamen we erachter dat haar vriend een loverboy was. Na intern overleg besloten we om met de club een documentaire te kijken over hoe loverboys te werk gaan. Na de film kwam het meisje naar ons toe en zei: ‘ik denk dat mijn vriendje dat ook is’. Door deze informatie konden we op tijd ingrijpen. Wij oordeelden niet, iets wat zij enorm waardeerde en waardoor het vertrouwen bleef. Dat bleek een paar jaar later van pas te komen: hetzelfde meisje liep namelijk weg van huis. Niemand wist waar ze was, maar uiteindelijk stuurde ze mij een bericht via WhatsApp. Hierdoor konden we vervolgens de jeugdagent inschakelen.’ Deze casussen tonen het belang van welzijnswerk. Zijn er ook factoren die jou hierin belemmeren? ‘Met name de verdeling van middelen zorgt ervoor dat wij tegen onze grenzen aanlopen. De gemeentelijke subsidie wordt proportioneel verspreid over de Haagse wijken. De gemeente kijkt naar een aantal factoren, waaronder het aantal jeugdigen dat in een wijk woont, en maakt op basis van die gegevens een verdeling. Maar de ene wijk is de andere niet. Er zijn natuurlijk wijken waar de ouders van kinderen het veel breder hebben. En juist de kinderen in die wijken maken veel minder gebruik van onze voorzieningen. Dit leidt tot scheve verhoudingen, waardoor wijken die het harder nodig hebben niet altijd kunnen inzetten wat nodig is. Terwijl juist in die wijken daar veel behoefte aan is.

‘Je kunt wel een contract van vijf jaar afsluiten, maar er kan in die vijf jaar van alles veranderen, waardoor de focus moet worden verlegd’

Dit gebrek aan maatwerk zien we ook terug bij de financiering van workshops. Bijvoorbeeld: een workshop over de gevaren van sociale media. Soms komt de boodschap bij de doelgroep meteen over en ben je na één of twee lessen klaar. Maar het gebeurt ook vaak dat sommige kinderen wat meer tijd nodig hebben om het te snappen. Bij de financiering wordt daar niet altijd rekening mee gehouden, terwijl wij wel meer lessen moeten inplannen. Gelukkig staat het stadsdeel altijd open voor dit soort signalen. We kijken dan samen naar een passende oplossing. Een ander probleem is de lange wachttijd bij fondsen. Om iets met een bepaald doel te organiseren kun je als jongerenwerker subsidie aanvragen bij diverse stichtingen, zoals Fonds 1818 of het Oranje Fonds. Het duurt echter lang voordat zo’n aanvraag al dan niet wordt goedgekeurd, meestal zes tot acht weken. In de tussentijd kan er veel gebeuren, waardoor de samenstelling van de doelgroep verandert en de ingediende aanvraag inhoudelijk moet worden aangepast. Dat kan erg frustrerend zijn.’ Wat zou voor jou helpen om je werk beter te kunnen doen? ‘We hebben heel veel kinderen met een lichtverstandelijke beperking. Dat is niet bij iedereen vastgelegd, maar als jongerenwerker herken je dat wel. We proberen deze kinderen in de groep mee te krijgen, maar we komen hiervoor eigenlijk handen tekort. Meer collega’s zou enorm helpen, maar is gezien het personeelstekort lastig. Deze doelgroep vraagt om een andere aanpak, die we niet gelijktijdig met onze reguliere groepen kunnen oppakken.’ Komt daar nog veel administratie bovenop? ‘Dat valt gelukkig enorm mee. We hebben daar goede afspraken over gemaakt met stadsdeel Laak, waar wij onder vallen. Met het dagelijks bestuur stellen we doelen op en de resultaten worden vervolgens opgenomen in de kwartaalrapportages. Alle jongerenwerkers zijn verantwoordelijk voor de invulling van deze rapportages. Wanneer je een hele dag op pad bent kan die klus erbij inschieten. Maar het is ook iets wat je zelf in de hand hebt. Die rapportages zijn wel heel belangrijk, voor onszelf en voor het stadsdeel. Zo weten we immers wat er speelt in de wijk en hoe het met onze doelen gaat. Als geplande doelen niet zijn behaald, moet dat natuurlijk worden aangegeven. Er wordt dan vooral gekeken waarom iets niet is gelukt, want daar kunnen we van leren. Wij hebben gelukkig een heel betrokken stadsdeel. Zo loopt de stadsdeeldirecteur veel in de wijk rond. Dat is voor zowel de buurtbewoners als voor de welzijnswerkers waardevol. Het dagelijks bestuur zit evenmin heel de dag op kantoor om te vertellen wat er moet gebeuren. Soms geeft het stadsdeel ook tips over eventueel potjes die we kunnen gebruiken, mocht het nodig zijn.’ Veel welzijnsorganisaties zijn sterk afhankelijk van die gemeentelijke potjes. Hoe gaat dat bij jullie? ‘We moeten ieder jaar opnieuw een subsidieverzoek indienen bij de Gemeente Den Haag. Daarin staan onze visie en plannen voor het aankomende jaar. Ook de personeelsinzet wordt hierin verantwoord. Dat is ieder jaar weer een enorm rekenvraagstuk. We zijn een grote en sterke welzijnsorganisatie, en de gemeente ziet hopelijk wel in dat we onmisbaar zijn. Daardoor hoeven we ons wat minder zorgen te maken over de inkomsten. Maar toch: wanneer er flink moet worden bezuinigd, is het altijd wat spannender. Hoeveel krijgen we dit jaar? Kunnen we extra mensen inzetten? Die vragen houden ons dan wel bezig.’ Denk je dat langdurige financiering die onzekerheid kan wegnemen? ‘Zeker, maar ik zie ook veel nadelen. Ons werk is erg onvoorspelbaar en dat maakt het lastig om van tevoren te bepalen hoeveel geld we nodig hebben. Je kunt wel een contract van vijf jaar afsluiten, maar er kan in die vijf jaar van alles veranderen, waardoor de focus moet worden verlegd. En dat heeft dan weer gevolgen voor de financiering. Wat vooral belangrijk is, is dat we genoeg jongerenwerkers hebben. Zo kunnen we bijvoorbeeld de druk op de jeugdzorg verlichten. En als een kind tegen me zegt: ‘U bent voor mij een zus met wie ik wél alles kan bespreken’, dan weet ik zeker dat onze rol onmisbaar is.’